OG Haboobie

Ik herinner me niet meer wanneer ik met ‘haboobie’ begon. Het was sowieso lang na ‘djnoenies’ dat al een vast begrip was tegen dat ‘haboobie’ een intrede deed. Zo’n woord dat in mijn innerkringen dan vaker rondgegooid wordt, door de ene al wat meer dan de andere. Nadia gebruikt ‘haboobie’ meer dan ‘djnoenies’. Ik denk dat zij van al mijn lieverds het woord het meest gebruikt. Als extreem enthousiaste begroeting vaak, wanneer we elkaar weer veel te lang geleden gezien hebben, “Haboobiieee!” Ik eerder als aanspreking, omgekeerd, bij afscheid, “Oké, spreek u later, haboobie.” Haboobie. Met een 7. Zij is ook degene die me OG Haboobie begon te noemen, en vanaf dan was zij meteen ook de mijne. OG Haboobie.

Een van mijn eerste rechtstreeksere contacten met Nadia was toen ze me vroeg om een try out te volgen van één van de producties waar ze aan werkte. Ze had een selecte groep uitgenodigd om input te geven over het theaterstuk. Ik kende haar helemaal nog niet goed, toch nog niet op een persoonlijke manier zoals ik daarna zou doen, maar had al door dat ze een gevestigde en gerespecteerde waarde is in de artistiek-culturele sector bij de mensen die ertoe doen. Ik voelde me vereerd dat ze nog maar aan mij dacht, laat staan dat ze mijn kleine mening genoeg waardeerde om me uit te nodigen voor een feedbacksessie.

Zoals met elke goede vriendschap weet je nooit echt hoe of op welk moment de banden intensifiëren, wanneer de wortels van de ander precies met de jouwe verstrengelen. Maar de hare waren daar dan op een dag, rond mij; en ik rond haar. Nadia.  

Ik heb zelden zo’n liefde gevoeld, en zoveel ervan, zoveel warmte van een ander persoon. “Habiba-djali”, “zwina-djali”, “draffat”, constant, constant. Liefkozend constant. Nadia overlaadt mij met zoete woorden, en ze voelen altijd gemeend, oprecht, nooit te veel, nooit te hard geprobeerd. Ze doen me ook bijzonder voelen want ik weet dat Nadia niet zomaar eender wie zo dicht toelaat en ik weet dat Nadia zo’n diepe zachtheid niet zomaar aan eender wie uitdeelt. Nadia doet me klein voelen op de mooiste manier denkbaar, geliefd, beschermd. Alsof ik – minstens een kop groter dan zij is – volledig kan verdwijnen in haar lieve woorden en haar warme knuffels. Met dezelfde warmte houdt ze me ter verantwoording wanneer nodig. Zegt ze dat ze van me houdt vooraleer ze me terechtwijst omdat ik bijvoorbeeld een bepaalde keuze heb gemaakt geleid door mijn ego, dat dat oké is, maar dat ik me er bewuster van moet zijn een volgende keer. “Wees er eerlijk over, tegenover uzelf in de eerste plaats.” Soms ook ‘zmar’, soms ook ‘hoofd’. Die laatste twee altijd terecht.

Je gelooft jouw vriendinnen zelden (of niet vaak genoeg) als ze je mooi noemen, zeker niet als je net hebt zitten zeuren over hoe je je dat heel erg niet voelt, niet mooi genoeg en al helemaal niet mooi genoeg voor die en die. Een onzekerheid die je gemeen maakt naar jezelf toe. Ik heb er met de jaren voorzichtig iets minder last van, maar it creeps up from time to time. Elkaar mooi noemen valt dan onder het vriendschapstakenpakket, een halve verplichting. “Maar néé, Anissa, gij overdrijft.” En ik stribbel niet tegen want ik wil me niet aanstellen, maar ik geloof het niet helemaal. Maar Nadia geloof ik altijd. Ze zegt het niet om iets van haar vriendschapsto-do-lijst te schrappen, omdat je in een dipje zit en ze je nu moet opbeuren. Ze zegt het omdat ze dat echt vindt, alsof ze net even de tijd heeft kunnen nemen om je te bekijken om dan God zelf te prijzen en te zeggen “Wat een mooie vrouw zijt gij.”. Als ze me mooi noemt, voel ik me ook écht de mooiste persoon. Nadia leert mij anders naar mezelf kijken. En ik geloof haar.

Wanneer de nieuwste kerel mijn hart breekt, zegt ze zonder stotteren: “Och Anissa, da’s niet eens een man. Gij hebt een rajjal nodig! En zelfs die is u niet waard.” En mijn andere vriendinnen zullen ook zoiets zeggen, maar uit Nadia’s mond geloof ik het het meest. Ik geloof het met heel mijn lichaam.

“Hbiba, ik wens u echt een waardige man toe wallah. Die Algerijnen, dat is het toch nie.”

“Ja, zijn precies wel de douchebags van Noord-Afrika.”

Nadia lacht.

Ik hou van hoe Nadia lacht. Ik hou ervan mijn grapjes haar richting op te gooien, mijn soms domme, soms gevatte opmerkingen die haar hoe dan ook doen lachen. Haar gelach baant zich een weg door heel haar lichaam tot het haar lippen bereikt om dan de kamer te vullen. Ik hou ervan haar te doen lachen. Dan lacht ze en noemt ze me een hilarisch kind, en ik geloof haar.

Ze zegt niet altijd dat ik mij een rajjal moet zoeken. De keer dat de pijn te diep snijdt, weet ze dat haar opbeurende, motiverende woorden over mijn kracht en waarde als vrouw weinig zullen helpen en dan luistert ze. Een treinrit lang in stilte als het nodig is. “Ge moogt neerleggen, Nadia.”, “Nee, huil maar verder, ik blijf wel aan de lijn, minstens tot ge terug in Antwerpen zijt.” En dan viert ze mijn eerlijke kwetsbaarheid, dat ik die durf tonen, en mijn moed, ook al brengt het me verdriet. “Ik vind het zo freaking mooi van u.” En ik geloof haar.

Nadia is een vrouws vrouw. Dood aan het patriarchaat, maar for real for real, geen sound bite, the real deal. Ik ken niemand die het zo hard meent en belichaamt als zij. Niemand die zo oprecht is in het idee dat wij vrouwen elkaars rug moeten hebben. Die vrouwen herkent die dat niet doen, maar die haar antipatriarchaal denken er daarom niet minder op maken, integendeel. Niemand die andere vrouwen zo bejubelt en complimenteert als zij doet en ik kan alleen maar diep hopen dat wij haar ook maar een fractie terug hebben kunnen geven van wat zij aan ons heeft gegeven, aan zoete woorden, aan liefde, aan complimenten, aan warmte. Ze verdient tig keer meer, maar het zal dan al oneindig veel zijn.

Nadia is strijdvaardig. Haar hart ligt in vele strijden, maar al helemaal en misschien het meest in de strijd rond de bevrijding van Palestina. Wanneer de Aldi-activisten, zoals zij ze noemt, met halfslachtige protesten of meningen komen, zet ze vurig de puntjes op de i. Demonstraties waarvoor toestemming gevraagd wordt, een grap. Wij onderhandelen niet over Palestina, punt.

Nadia, die vol liefde over Marokko spreekt, het land, de mensen, niet de overheid. Haar Cabo Negro. Ze kan er niet over zwijgen noch stoppen ernaar te verlangen. We hebben al vaak zomers gepland naar haar Cabo Negro. Het is er nooit van gekomen. Ik beloof haar er nu te zullen bezoeken, God belieft.

We hebben elkaar gevonden in no-nonsense. In het intuïtief niet fucken met personen en vaak pas later veruitwendigd zien waarom precies. Al is Nadia geregeld vergevingsgezinder dan ik ben, veel vrijgeviger. Hoeveel zij al niet heeft gegeven aan mensen die het niet verdienen en die schaamteloos blijven nemen tot haar oeverloze geduld op is. Nadia kan ook veel sneller en gerichter bewoorden wat die intuïtie probeert te vertellen. Terwijl ik me vaak laat opvreten door het niet-weten, niet kunnen bestempelen wat mijn gevoel precies zegt over iemand, alleen maar dat het niet goed voelt, heeft zij het al gekaderd en ook weer losgelaten. Dan neemt ze me bij de hand en leert ze me hoe ik dat ook kan doen, loslaten.

Toen het een eerste keer slechter ging met Nadia, voelde ik dat ze me niet echt meer wilde zien. Misschien niet bewust, ze zocht zelf nog volop naar wat zij fijn vond aan contacten. Maar ik merkte dat het voor ons toch net iets moeilijker was om elkaar te zien. Dan liet ze weten dat het moeilijk was om af te spreken, maar snel, we zouden snel een nieuwe poging doen. We stelden voor, maar we konden niet. “Volgende keer insha Allah.” We lieten het een tijdje liggen en probeerden dan weer. Tot we eindelijk eens een knoop hadden doorgehakt, het was gewoonweg te lang geleden en we misten elkaar te hard. Maar het was niet makkelijk voor haar. “Dus dan hoop ik je gewoon te zien. We zullen misschien een beetje wenen, van verdriet, maar nog meer van liefde.” Als een disclaimer, een waarschuwing voor ons beiden, er zal verdriet zijn. Nadien werd het nog moeilijker afspreken. Steeds meer afwezig in elkaars leven, ook in berichtjes. Ergens voelde ik dat ze het deed om mij te beschermen. En ik liet het gebeuren. Het voelde als haar laatste daad van liefde naar mij toe en het voelde als een laatste daad van zelfbescherming en autonomie naar zichzelf toe. Ik wilde die lijn niet overschrijden. Ik wilde haar die ruimte geven om bezorgd te mogen zijn over mij als de grote zus die ze voor me is en op basis daarvan bepaalde keuzes te maken, en ik wilde haar die ruimte gunnen om te kiezen wie haar kon bezoeken en wanneer. Op geen enkel moment voelde ik dat dat betekende dat zij minder liefde had voor mij, integendeel. Ik denk dat ze bezorgd was dat ik zou breken. Dat de sterke vrouw die me zo vaak heeft gesust en gesteund zo kwetsbaar was geworden. Of omgekeerd, dat zij zou breken.

Ik hoop dat ze weet dat ik het haar langs geen kanten kwalijk neem. Dat ik voelde dat ze dat deed om mij te beschermen. Misschien had ik het haar moeten zeggen, dat ik het haar niet kwalijk neem. Misschien had ik haar moeten zeggen dat ze me niet hoeft te beschermen. Ik hoop dat ze het mij niet kwalijk neemt.

Ik ben dankbaar dat ik haar toch nog heb kunnen zien. Dat ik daarvoor geen lijnen heb moeten overschrijden. Het was in ieder geval niet om haar nog een laatste maal op het hart te drukken hoeveel liefde ik voor haar heb, want ik weet dat ze dat weet. De liefde die we voor elkaar hebben kan zich niet laten vatten door zoiets als een laatste groet. Ik had er absoluut vrede mee genomen dat ik haar mogelijks niet meer zou zien, maar het was fijn om toch nog eens eventjes met haar een kamer te mogen delen, in haar aanwezigheid te mogen zijn, haar mijn surahs te mogen prevelen.

Nadia is een van de dierbaarste personen in mijn leven. Er zijn weinig mensen waar ik me zo op mijn gemak bij voel als bij haar en ik weet hoe uitzonderlijk dat is, hoe onschatbaar. Nadia is goud. Haar wezen mijn tweede thuis.

Er is een stuk van mijn wereld afgebrokkeld, ergens naar beneden gevallen om nooit meer terug te komen. Ik ben het aan het aanvaarden, al zou ik niet kunnen vertellen hoe ik dat aan het doen ben. Ik ben slechts aan het toekijken en ondergaan hoe de stukken verder afbrokkelen en doe geen poging iets te redden omdat ik besef dat dat buiten mijn controle ligt.

“Gij zijt zo dierbaar voor mij a Anissa.” En ik geloof haar, ya Allah, ik heb nog nooit iemand zo hard geloofd als Nadia. Ik heb nog nooit iemands zoete, lieve woorden zo hard geloofd, zo diep gevoeld. Ya Allah, wat doet U mij verdriet haar weg te nemen. Wat geloofde ik Nadia in alles, in alles. En wie zal ik geloven zoals ik haar deed? Ya Wadud, wat breekt U mijn hart.

Vandaag geef ik terug wat nooit mijn bezit is geweest, mijn liefste vriendin, mijn grote zus. Ik geef haar terug in woorden en in du3a’s, omdat dat het enige is dat ik ken en alles is wat ik heb. Ik geef haar terug met een immense dankbaarheid dat ik, voor de tijd die ons samen gegeven was, nederig in haar licht heb mogen zitten.

Terwijl ik haar stem nog helder hoor, terwijl ik aan haar voeten zit met mijn armen rond haar benen, met mijn hoofd op haar schoot en haar vingers door mijn haren, zoek ik troost in haar zachtheid die wel vaker een balsem is geweest voor mijn gebroken hart.

Gij zijt zo dierbaar voor mij a Nadia. 

Habiba-djali.

Zwina-djali.

Draffat.