Jambon en de cultuursector: het verhaal van de landing op koud beton

Diepe zucht voor wie het niet graag ziet, maar ik ben er weer om de dieperik in te duiken en ik trek inderdaad alles rond mij mee dat ik kan meetrekken. Bind de touwtjes van jouw zwembroekje goed vast want het water is koud en de plons is diep.

Laat ik je, terwijl ik jouw hand vastneem vlak voor de sprong, zeggen dat ik het oprecht fijn vind dat je tot hier bent geraakt. Eindelijk. Het heeft je slechts twee eeuwigheden gekost. Maar goed, we kunnen nu naar beneden duiken. Onderweg vertel ik je het verhaal d’un homme qui tombe d’un immeuble de 50 étages.

Al doende leert men … overheidscontrole

Zo’n zeven jaar geleden werd ik uitgenodigd om een van mijn eerste spoken word performances te brengen tijdens een event rond taal van een Antwerpse overheidsinstantie die toen dus al onder N-VA bestuur viel. De projectmedewerker die me had uitgenodigd, waarschuwde me zonder te waarschuwen, dat ik best niet te politiek-kritisch was omdat hij er anders mee in de problemen zou komen. Ik mocht zeggen wat ik wilde, maar ik moest gewoon weten dat ik, met wat ik wilde zeggen, iemand in de problemen zou kunnen brengen. De boodschap was duidelijk. Ik bracht de teksten die ik had voorbereid, niet als een rebelse daad, maar omdat ik toen nu eenmaal weinig anders had. Ik verbaasde me voor het eerst over de reële vrees voor jobverlies bij medewerkers die acties zouden kúnnen stellen die hun Big Brother-overheid te links zou vinden. Die verbazing werd algemene kennis.

Tijdens een andere gelegenheid werd ik uitgenodigd door een gesubsidieerde organisatie, ook voor een spoken word optreden. De organisatrice wilde tijdens onze eerste contacten graag eens horen welke teksten ik eventueel zou brengen op hun event, maar in ieder geval liefst niet mijn teksten die “tegen de schenen stampen”. Tegen de schenen stampen is – geloof het of niet – nooit de focus van mijn teksten geweest, soms staan andermans schenen nu eenmaal in mijn weg. Dat heb ik toen niet gezegd, maar ik heb haar verzoek wel mentaal geregistreerd en ben het duidelijk nooit vergeten.

Of die andere keer, toen ik werd gevraagd om op te treden in samenwerking met een andere overheidsdienst, en in de aanloop naar het event werd gevraagd om mijn teksten op voorhand door te sturen, ter controle. Ondertussen was ik al wat langer bezig met spoken word en durfde ik al wat meer te eisen of nee te zeggen. Ik weigerde vriendelijk.

Noem het arrogantie, maar ik geloof dat ik weet wat ik moet doen om graag gezien te worden door een grotere massa. Ik geloof dat ik weet welke delen van mijn identiteiten ik kan uitspelen, wat ik wel of niet moet zeggen om aardig gevonden te worden. Maar net zoals tegen de schenen stampen nooit een focus was in mijn schrijven, is aardig gevonden worden dat ook nooit geweest.

Ik heb daardoor al vrij snel geleerd dat er ook in de culturele sector zoiets bestaat als impliciete censuur of deuren die gesloten blijven bij de weigering te conformeren, dat de overheid het toontje erg vaak bepaalt want zij hebben het geld in handen. Dat er genoeg gatekeepers binnen de cultuursector zijn bij wie hetzelfde toontje klinkt, al lijkt de melodie misschien lichtjes anders. Toen al, zeven jaar geleden, en waarschijnlijk veel eerder. Vele culturele organisaties zijn hier jaren consequent in meegegaan, al dan niet met volle goesting (nog erger eigenlijk als ze erin mee zijn gegaan met tegenzin), want zij zijn afhankelijk van hen, van de overheid en van de gatekeepers, dus zij slikken maar, en knikken maar, en lopen mee in het gareel. Onderling vechten om de kruimels die worden toegeworpen in plaats van meteen de rijkeren met hun bergen reserves leeg te plunderen. En nu staan we hier, zelfs de kruimels willen ze terug.

Maar we hebben geen tijd om wrok te koesteren om die jarenlange gehoorzaamheid en traagheid waardoor andere mensen in zorgwekkende situaties terechtkwamen of bleven zitten, dus toen ik die eerste acties uit de cultuursector zag, merkte ik toch ook een hoopvol gevoel bij mezelf.

Bij het zien van de massa die naar de Beursschouwburg trok tegen de 60%-besparing van Jambon, ben ik in eerste instantie lichtjes onder de indruk. Ik zie veel mensen, uit het niets lijkt wel. Ik zie mensen langs beide kanten van een rij politieagenten (oeh, zie ik daar een mogelijke rel?), ik zie gebalde vuisten. Hoopvol want er wordt gereageerd, dan toch. Maar ik ben niet onder de indruk genoeg om te blijven kijken, om lang blij te zijn met wat ik zie, om geïnteresseerd te zijn. Daarvoor heb ik ondertussen beelden nodig van betogers die bereid zijn een celstraf van een paar maand te riskeren. Want toen ik, en nog het meest vele anderen, mijn vuisten balden tot mijn nagels tot bloedens toe in mijn handpalm gedrukt stonden, heb ik niemand van hen gezien, gehoord of gelezen. Waarom nu pas, Michael (budum tsh)?

Middenwegdenkers doen ons verdwalen

Maar de eerste barsten in de reeds fragiele hoop komen er vooral als zogezegde voortrekkers nu al gaan beweren dat de besparingen niet gaan “over het ‘monddood’ maken van een sector. De mensen die dat roepen beschouwen zich nu al als slachtoffers,” zoals ik lees in een stuk op Apache. Alsof het nog veel monddoder kan en alsof een heleboel mensen al niet slachtoffer zijn en op dit eigenste moment slachtoffer worden van het beleid. Gaan we nu al terugkrabbelen en onze woorden twintig keer omdraaien om niets op het spel te moeten zetten? Gaan we nu al afzwakken en middenwegdenkers de boel opnieuw laten trekken, de afgrond in? Nee, toch?

“Het is nu of nooit” lees ik in hetzelfde stuk. Nee, “nu” is al lang gepasseerd. “Nu” was toen de kunstensector het vertikte om een kunstenares van kleur die door een extreemrechtse partij werd aangevallen omwille van haar artistiek werk te verdedigen omdat diezelfde sector weigerde haar te zien als de kunstenares die ze is, “nu” was bij elke seksualisering van queer artiesten, bij elk grensoverschrijdend gedrag van mannelijke kunstdocenten, “nu” was wanneer artistieke directeurs gesubsidieerde huizen als hun eigendom begonnen te zien en vrijelijk koloniale, racistische uitspraken deden zonder daarop aangesproken te worden door hun dichte omgeving want “hij is zo slecht nog niet”, “nu” was elke keer dat artiesten van kleur onder “urban” werden gegooid los van de kunst die ze beoefenen, “nu” was telkens kunstexperts van kleur hun energie staken in het herhaaldelijk uitleggen dat racisme geen plaats heeft op het podium en dit nog moesten verdedigen ook, “nu” was al sinds eurocentrische makers en commissiebeoordelaars de monopolie eisen op wat kunst en kwaliteit is. Een veel te kleine groep wist toen al wat solidariteit werkelijk betekent.

When they come for you

Wanneer ik die duizenden mensen zie, moet ik al snel denken aan het gedicht “First they came…” dat een tijd geleden in verschillende varianten opnieuw de ronde deed op social media. Het oorspronkelijk werk beschrijft de lafheid van Duitse intellectuelen tijdens het nazi-regime.

First they came for the socialists, and I did not speak out—

Because I was not a socialist.

Then they came for the trade unionists, and I did not speak out—

Because I was not a trade unionist.

Then they came for the Jews, and I did not speak out—

Because I was not a Jew.

Then they came for me—and there was no one left to speak for me.

Ik begrijp nog steeds niet waarom deze tekst zo vaak gedeeld en geprezen wordt, vooral door linksisten. Waarom ze het trots delen alsof ze iets ontroerend moois hebben gelezen. Alsof deze woorden niet het toppunt van egoïsme en eigenbelang zijn. Het gedicht zegt let-ter-lijk dat pas bij het besef dat jouw bestaan in gevaar is en “ze” achter jou aankomen, dat je dan pas de bedenking maakt dat je al die andere keren hebt gezwegen. En omdat je al die andere keren hebt gezwegen, zijn jouw buffers van mensen op. Dus nu kunnen “they” rechtstreeks aan jou, er staat niets meer tussen jullie. De lafheid die in dit gedicht centraal staat, stoort me niet, maar dat schaamteloze eigenbelang dat je nu zonder omwegen wordt geraakt door de onderdrukker en dat je niemand rond jou hebt om voor je te spreken (omdat je ze nota bene allemaal hebt laten sterven), is van een ander niveau. En toch wordt het nu nog in deze extreemrechtse tijden continu gedeeld als een soort van morele herinnering om actie te ondernemen. Niet om empathische, mensenrechtelijke redenen, maar omdat jij de volgende bent en dat nu pas doorhebt.

De vergadering in de Beursschouwburg, de betoging voor het Vlaams parlement, elke volgende actie, is de belichaming van dit gedicht. Ja, then they came for you, maar ook hier, bij mij in ieder geval, is er niemand om in jouw voordeel te spreken. De jarenlange stilte heeft me geleerd om nog meer dan ooit mijn focus te plaatsen op mensen die jullie vergeten zijn of nog erger: hebben zien liggen en hebben laten liggen. De buffers van mensen. Zij liggen daar net iets langer en hebben net iets meer aandacht nodig. Jullie zijn – spelend aan de rand – net in het water gevallen, zij gaan voor een tiende en misschien wel laatste keer onder.

Want “nu”, “nu” was bij de moord op tweejarige Mawda door een politieagent, “nu” was bij het vergelijken van vluchtelingen met ongedierte, “nu” was met het creëren van tweederangs burgerschap onder Belgen, “nu” was met etnisch-profilerende war on crimes, “nu” was met het hoofddoekenverbod en de visering van moslims, …

De diepe duik

“Het is nu of nooit”, … nee, het is al belachelijk lang “nooit” en we zullen harder dan ooit moeten vechten om daaruit te geraken. Voor velen wil dat “beginnen vechten” zeggen, sommigen onder hen zijn in hun proces nooit eerder tot dit punt geraakt, wat oké is, maar te veel anderen hebben er bewust voor gekozen nu pas te zien wat er aan het gebeuren is, of om nu pas te reageren.

En het is ook oké dat ze minstens nu toch reageren, maar wel kwalijker. Omdat zij voordien druk bezig waren met anderen die spraken over de urgentie van de ongelijkheid in België op alle niveaus en over hoeveel mensen benadeeld worden, te bestempelen als aanstellers en pessimisten. Omdat zij druk bezig waren met zichzelf gerust te stellen en te denken “tot hier gaat het goed”.

“C’est l’histoire d’un homme qui tombe d’un immeuble de 50 étages. Le mec, au fur et à mesure de sa chute, il se répète sans cesse pour se rassurer: “Jusqu’ici tout va bien. … Jusqu’ici tout va bien. … Jusqu’ici tout va bien.” Mais l’important, c’est pas la chute. C’est l’atterrissage.”

Wees blij dat de aanstellers en de pessimisten je enkel voorbereid het koude water wilden induwen, maar ziehier, l’atterrissage van de N-VA. Koud beton.

Wat nu? Geen idee, ik weet alleen dat geel mij niet zo staat.


gepubliceerd op De Wereld Morgen